GERRIT VAN BAKEL: MENSELIJK TOT IN DE HOOGSTE GRAAD
  Zomer 1984. Gerrit van Bakel komt mij afhalen aan het station van Deurne. Een knappe, ietwat gezette man op klompen. "Welkom in het New York van de varkens," zegt hij. "De lucht die je nu inademt is vandaag al 4 keer in een varken geweest." We rijden in zijn Citroen DS Break vol gereedschappen en poetslappen naar zijn huis aan de rand van het dorp. Onderweg wijst hij naar splinternieuwe villa's met dikke auto's voor de deur en grote hangars ernaast. "Twaalf miljoen varkens zitten hier in benepen stallen verstopt," vertelt hij. "Om hen te kunnen voeden wordt overal mais geplant, zodat het landschap totaal is bedorven. De ammoniakgeur van hun mest verpest de lucht, dat is hun wraak. Ik denk na over een machine om hen te bevrijden."

  Zoals wij allen weten is die machine er nooit gekomen.Van Bakel stierf een paar maanden later op 41 jarige leeftijd aan een hartstilstand en daarmee verloren wij een grote, lyrische idealist, het soort kunstenaar dat in Nederland zelden voorkomt. Van Bakels idealisme was niet ideologisch gekleurd, maar nauw verweven met zijn persoonlijke levensgevoel. Het was gevormd door de omgeving waarin hij was opgegroeid, het dorpse Deurne en het Brabantse platteland eromheen, waar hij een heftige haat-liefde voor koesterde. Hij hoorde hier, en hij hoorde er niet en dat had hij als boerenzoon het boerenvolk van Deurne met zijn rebelse gedrag laten weten. Natuurlijk had het dorp vijandig gereageerd. Maar weggaan was er voor Van Bakel niet bij. "Hier kan ik de wereld overzien," zei hij, "in de stad verdrink ik". En hij vertelde mij van zijn jaarlijkse logeerpartij bij vrienden die in de stad in een torenflat woonden. Daar lag hij dan op bed in het logeerkamertje en stelde zich voor hoe op al die etages onder en boven hem in dat zelfde kamertje op diezelfde plek in zo'n soort bed een mens lag die net als hij de slaap probeerde te vatten. En misschien net als hij van ontzetting over de eenvormigheid van het leven geen oog dicht deed.

  Van Bakel vocht tegen de eenvormigheid, industrialisering en één-dimensionaliteit die hij overal om zich heen ervoer. Ze lagen volgens hem aan de basis van de grote versnippering en verwarring van de wereld. In brieven aan de lokale en nationale overheden fulmineerde hij over misstanden als de industrialisering van de landbouw. Maar toen dit geen enkel effect sorteerde en tot hem doordrong dat het politieke spel zo niet gespeeld werd, gooide hij het over een andere boeg. Nu begon hij zich op kleine schaal bezig te houden met woningbouw en met het maken van vernuftige meubelen en speelobjecten voor kinderen uit multiplex.

  Dat was eind jaren zestig, eerste helft jaren zeventig, de tijd waarin veel gesproken werd over de nieuwe, speelse mens die weldra zou komen. Ik vroeg hem tijdens ons gesprek of hij met deze objecten aanknoopte bij de ludieke sfeer van toen en kreeg een verontwaardigde reactie. "Wat ik maakte was niet speels," zei hij, "als je leest dat 30% van de kinderen motorisch gestoord is omdat ze moeten leven op veel te kleine territoria en je gaat dan huizen ontwerpen, dan maak je geen ludiek ding, maar iets levensnoodzakelijks." Precies zo zou hij gaan denken over de kunstobjecten die halverwege de jaren zeventig ontstonden.

  Hoe komt een boerenzoon die zijn hele leven in een a-cultureel dorp woont, bij de kunst terecht? Door een kunstenaar die zich in de jaren zestig manifesteerde als een sjamaan die de wereld een nieuw, sociaal-artistiek bewustzijn wilde bijbrengen: de Duitser Joseph Beuys. Van Bakel hoorde van hem door een performance die genoeg stof had doen omwaaien om een hongerige jongeman in het verre Deurne te bereiken. Beuys had daarbij aan een dode haas uitgelegd wat kunst was en dat sprak Van Bakel aan. Voor hem was dat, zoals hij zei "een monument van de verwarring waarin de wereld zich na de Tweede Wereldoorlog bevond". Hij voelde er ook een enorme vrijheid in en dat trok hem over de drempel heen naar de kunst toe. Kunst, begreep hij weldra, bood de mogelijkheid om een persoonlijk levenssysteem te kiezen waarbij dat wat je maakt geen detail is in een enorm, onoverzichtelijk produktieproces, maar een eigen compleetheid kent. Je maakt, anders gezegd, een ontwikkelingsproces mee met een begin, een groeifase en een einde. Zo'n compleetheid kende hij alleen van het leven op de boerderij. Vroeger, vòòr de varkensindustrie alles uitwiste.

  De machines die Van Bakel vanaf 1975 ontwikkelde, hadden een hoog gestemd doel: ze moesten het bewustzijn van de mensen vergroten, want daarin, dacht hij, ligt misschien de vrijheid. Dat bewustzijn was voor hem nauw met de natuur verbonden en met zijn machines richtte hij zich dan ook daarop. De natuur, stelde hij vast, is onderhevig aan het Bewegingsprincipe, de afwisseling van dag en nacht. Dat ritme is wezenlijk voor het leven. Het beïnvloedt planten, dieren en mensen doordat het de af- en toename van het licht bepaalt en de temperatuurverschillen die daarmee samenhangen. Het beïnvloedt ook de materie, want materialen kunnen krimpen en uitzetten bij koude en hitte. In die zin nemen zij deel aan het Grote Ritme van het Al, en moeten ook de machines die uit deze materialen zijn opgetrokken, niet als levenloos worden bezien.

  Van Bakel noemde zijn machines ook geen machines, althans niet voor zichzelf. Naar buiten toe sprak hij schoorvoetend over "dingen", maar voor hem privé waren het 'wezentjes'. Ze leefden zoals planten of lagere diersoorten leven: in een tempo dat zowel bepaald werd door het Bewegingsprincipe als door hun specifieke eigenschappen. Prachtig kon hij vertellen over het verschil tussen hout en ijzer. Hout, zei hij bijvoorbeeld, vereist een koelere attitude dan metaal. Als je er een stukje af wilt hebben dan hup, doe je dat meteen. Bij ijzer gaat altijd wat mis. Je denkt dat het hard en strak is, maar het lijkt wel peperkoek als je ermee gaat werken. De werkelijke verfijning ligt bij het ijzer. Je hebt er een gevoelswereld bij nodig."

  Die menselijke gevoelswereld hoorde voor hem bij zijn machines, zoals ook de honderden tekeningen, zelf geschreven teksten, visioenen en herinneringen die aan hun ontstaan vooraf waren gegaan, bij hen hoorden. Dat alles gaf aan die schijnbaar levenloze materie een ziel.

  Wie de machines van Van Bakel op deze tentoonstelling ziet, zal beamen dat ze bezield zijn door een bevlogen geest. Een geest die de mensen op het mysterie van het leven wilde wijzen en hen tegelijk troost wilde bieden voor de verschrikkingen die bij datzelfde leven horen. Zijn eerste machine ontstond vanuit zijn verlangen objecten te maken die voor het geluk zorgen. Gekleurde objecten, want kleuren hebben een positief effect op mensen. Dat betekende naar zijn idee dat de kleuren moesten veranderen al naar gelang het daglicht: bij een grijze dag veel warme kleuren en bij een warme dag koude kleuren. Het mechaniek dat hem daarbij voor ogen stond moest die verandering automatisch tot stand brengen. Uit dat streven is zijn eerste grote werk ontstaan: de Dag- en Nachtmachine. Het is een van Gerrit van Bakel's ingenieuze en ontroerende pogingen om de wereld opnieuw te denken: harmonieuzer, mooier en vooral menselijk tot in de hoogste graad.

Lezing door Anna Tilroe ter gelegenheid van de opening van de expositie 'Wezentjes' in Museum Het Domein in Sittard, 2002