EEN ODE AAN DE NACHTEN VAN RICHTER
Een gesprek met Gerrit van Bakel

Gerrit van Bakel (De Peel, 1943) houdt zich sinds de jaren zeventig met het ontwerpen van machines bezig. In de afgelopen jaren heeft hij onder andere De onmogelijke marmer-messing machine (1978-80), Op zoek naar de bron van de Albinoni-droefheid (1979), een Voorlopige Regenboogmachine (1980-81) en Een nieuwe mogelijkheid van de vreugde van Papin (1981) ontworpen. Deze machines waren deels in het Van Abbemuseum (Eindhoven, 1981) en deels op de Zevende Dokumenta (Kassel. 1982) te zien. Ondanks hun opvallende vorm moeten de machines vooral als 'condensatiepunten in een continue denkstroom' worden opgevat. Gerrit van Bakel woont naast zijn werkplaats in Deurne. Daar vond op 7 november 1982 een gesprek met hem plaats. Die datering is, gezien de aard van het werk van de kunstenaar, geen triviale mededeling. Bij het gesprek was tevens Rieks op den Akker aanwezig die zich beroepshalve in de filosofie van de techniek heeft verdiept. In de nacht voorafgaande aan het gesprek had Gerrit van Bakel het gevoel gekregen dat hij een nieuwe machine had voltooid. Een seismograaf. Het onderstaande omvat een aantal zinsneden uit het gesprek die op de nieuwe machine betrekking hebben.

Mijmeren met een vel papier. Dat doe ik altijd. Ik probeer me iets voor te stellen en ik laat mijn hand gaan. Elke dag. Na verloop van tijd komt een bepaald tekeningetje steeds vaker in mijn schetsboek terug. Het tekeningetje van de seismograaf staat misschien wel honderd keer in de schetsboeken van de laatste maanden. Als ik op een goed moment een lineaal pak, dan begint het serieus te worden. Het krijgt een maat, een vorm en een vervijzing naar de maakbaarheid. Dan ben ik er trouwens nog steeds niet. Ik moet dan een motief hebben waarom ik zoiets zou maken. Soms is het motief, dat het tekeningetje steeds in mijn schetsboek staat. En dan vind ik dat het uit het boek moet. De dingen die ik maak, zijn accenten in mijn denkstroom.

Toen ik met de seismograaf klaar was, was ik nogal tevreden. Ik ging douchen, legde alles in de keuken weer eens recht, en ging naar bed. Maar ik kon maar niet inslapen. Ik stelde me de beweging van de aarde steeds voor. Een seismograaf is een ding om aardbewegingen te registreren. De aarde is een golfsysteem van trillingen. De stabiliteit waarop ik leef, beweegt atijd heel weinig. Heel langzaam. Hoe stil ik ook zit, ik zit nooit stil. En ik raakte steeds verder. Die beweging is zo miniscuul dat een potlood, aan de seismograaf verbonden, niet voldoende is. Het beweegt wel, maar het is niet te zien. Zo kwam de overweging, dat aan de seismograaf een vergrotingsmechaniek ontbrak. Wat ik had gemaakt. was een voorlopige seismograaf. Het was wel een echte, maar hij was niet compleet.

De seismograaf heeft toch wel geboorterechten voor me gekregen. Ik zal hem niet meer uit elkaar halen. Het is een mechanisch geval dat atmosfeer heeft. Het is een menselijke seismograaf. Maar ik weet niet of het genoeg is om hem aan de wereld te laten zien. Dat heeft te maken met wat nu weer in mijn schetsboek gaat gebeuren. Met het feit dat het ding in de schuur staat en dat het beter kan. Ik weet nog niet wat ik wil laten zien. Ik heb wel een vermoeden. Ik vermoed, dat ik die trilling met een spiegel groter op de muur wil schrijven. Maal honderd of zo. Ik kan die trilling ook mechanisch of electrisch vergroten, maar optisch trekt me het meeste aan. Omdat ik hier toevallig een paar lasers en oppervlaktespiegels heb staan, kan ik dat wereldje wel accepteren. Maar stel, ik vind het een motief om met de seismograaf op te houden, dan houd ik op. Dan blijft het een voorlopige seismograaf.

Hoe simpel is het om een oude seismograaf te kopen. Dan was de machine echter niet door mijn handen, maar door mijn ogen naar binnen gekomen. Het motief om dat ding te maken is eigenlijk de wens om me aan de wereld te onttrekken. Het is een massa die zich losmaakt van de wereld. Daarom stel ik liever ook geen vragen aan anderen. Ik ken genoeg mensen die me over die seismograaf kunnen inlichten. Maar ik stel het opbellen natuurlijk uit. Anders voel ik het niet. Soms denk ik wel eens: nu moet ik toch eens bellen, want ik weet het niet meer. Maar ik doe het niet. Ik bel pas, als de machine naar mijn gevoel af is. Eigenlijk ben ik dus een soort struisvogel. Ik sluit me zo veel mogelijk van buiten af. Ik maak het weer absurd moeilijk. Wat ik aan het doen hen, is natuurlijk totale onzin. Wie doet dat nu, in Deurne. Een seismograaf?

Doordat ik die machine heb gemaakt, heb ik respect voor de geschiedenis van de seismograaf gekregen. Al die mensen die zich met seismografie hebben bezig gehouden. Er is nauwelijks iets van terug te vinden. In de informatie die ik verworven heb, staat nergens hoe hoog en hoe zwaar een seismograaf is. Er staat wel, hoeveel mensen bij een bepaalde aardbeving zijn omgekomen Plaatsnamen. Data. De werking van een basisinstrument als de seismograaf schijnt niet belangrijk te zijn. Ik weet nu, op een andere manier dan vroeger, wat een seismograaf is. Upsala is door mijn vingers in mijn buik en mijn kop terecht gekomen. Zeseneenhalf op de schaal van Richter. Dat was vroeger een mededeling in het nieuws. Een klank. Richter is voor mij weer iemand geworden die in een schuurtje aan afgespannen gewichten zat te knutselen. De naam Richter za! zeker duizend jaar voortleven. Niemand weet echter nog, dat Richter iemand was die boterhammen heeft gegeten. Ik weet nu, dat dat het geval was. Had Richter een vader? Waarom is hij met die trillingen aan de gang gegaan? Dat vraag ik me nu bijvoorbeeld af. Ik hoef dat niet te weten, als ik maar de ruimte heb om te vermoeden hoe het misschien is gegaan. Dat is de sensatie die ik zoek. Ik deel een fractie van zijn bewustzijn. Dat gevoel moet in de vorm van de seismograaf blijven hangen.

Wat ik maak, dat is een ode aan de nachten van de mensen die in bed hebben liggen woelen. En daarna iets hebben uitgevonden. Het zijn de grenzen van het bewustzijn die me interesseren. Zo'n bewustzijn kan heel dramatische vormen aannemen. Mensen die onder spanning leven, dromen vaak van aardbevingen. Een seismograaf is eigenlijk het tegengestelde van een aardbeving. De ontwikkeling van de seismograaf heeft te maken met de beheersing van angst. Het bezweren van angst. Dat geldt trouwens voor de meeste technische dingen. Het zijn hulpmiddelen om te weten waar we zijn. En wat er gaat gebeuren. Daardoor is in de loop van de tijd de essentie van de vorm verloren geraakt. Een electromotor die ik in de winkel koop, is geen definitie van de electromotor. Het principe van de motor wordt niet zichtbaar. Ik wil terug naar het wezen van de electromotor, Daar ben ik ook mee doende geweest. Die motor is vagelijk verwant aan de seismograaf. Een ding dat onafhankelijk van de wereld is. Dat geldt ook voor een gyroscoop waar op gevlogen wordt. Die onttrekt zich ook voor een deel aan de wereld. Ik zal een voorbeeld geven. Iedereen heeft wel eens een fietswiel vastgepakt en in zijn handen die kwaadaardige trek gevoeld. Het lijkt alsof dat wiel wil zeggen: "Ik ben er ook nog. Je moet niet aan me trekken". Ik ben ik. Dat principe wilde ik zichtbaar maken, toen ik met de gyroscoop doende was. Daartoe moest ik een permanente aandrijving zien te vinden. Dat is echter een soort definitie van de electromotor. Daarom heb ik die gyroscoop nog steeds niet gemaakt. alhoewel hij al zes jaar in mijn schetsboeken voorkomt. Ik ben op zoek naar de vorm van de techniek die zelden het onderwerp van de techniek is. Ik vind geen seismograaf uit. Ik individualiseer een begrip als seismograaf. Dat is een heel emotioneel proces. Wat ooit is gebeurd, doe ik als het ware over. Op een andere manier.

De objecten die ik maak, zijn in feite geen machines. Zo noem ik ze alleen. Wat is trouwens een machine? Is het rad van avontuur een machine? Is de kop van Jut een machine? De meeste machines, hoe Kop van Jut-achtig ze ook zijn, leveren producten op. Mijn machines leveren geen producten op. Ze produceren bewustzijn. In die zin zijn mijn objecten weer wel machines. Maar ik denk dat de vraag wat een machine is, over een paar honderd jaar niet meer aan de orde is.

Als ik een machine heb gemaakt, dan heeft hij zijn werk gedaan. Met mij. Ik denk dat alle machines werken, maar ik weet het niet zeker. Ik streef er altijd wel naar om een machine te laten werken. Laat ik me beperken tot de Papinmachine. Dat is een goed voorbeeld van een machine die, vanuit mijn wereld, een zeer waarschijnlijke verschijningsvorm heeft gekregen. Ik weet nog steeds niet, of de Papinmachine het doet. Het moment van beproeving stel ik uit. Ik zou het niet kunnen verdragen, als die machine het niet zou doen. Al het werk dat ik erin gestoken heb. Maar ik zal een keer, als ik me sterk voel, per ongeluk het risico lopen, en het ding aansteken. Dan werkt hij. dat weet ik zeker. De Albinonimachines doen het bijvoorbeeld allemaal. Wanneer werkt een machine? Als een machine niets doet, en ik heb in mijn kop zitten dat hij werkt, dan werkt hij. Als iemand zich tijdens een expositie afvraagt of een machine werkt, dan werkt hij ook. En als iemand er in slaagt om met de volgelingen van Steiner over het minimum jeugdloon te praten, dan werkt hij ook. Een machine werkt altijd.

John Heymans, 1982